Jezus: sprekend zijn Vader

Preek, gehouden op 22 december 2013 in de Prinsenkerk in Rotterdam (www.noorderlichtrotterdam.nl)

Gelezen: Johannes 1: 1-18

Niemand heeft ooit God gezien, maar de enige Zoon,

die zelf God is,

die aan het hart van de Vader rust,

heeft Hem doen kennen.

Johannes 1:18

Gemeente van onze Here Jezus Christus,

Twee weken geleden hoorden we hier dat God de enige God is. In weerwil van allerlei andere zaken die wij in ons leven op de eerste plek kunnen zetten, is God de Enige die die plek verdient. En … met Hem op de eerste plek geeft dat de grootste garantie voor de goede afloop van het levenslange project dat met een gerust hart ‘levenskunst’ genoemd wordt.

Vandaag wil ik je nader kennis laten maken met deze God. Zodat je Hem beter leert kennen en wellicht makkelijker Hem op de troon van je leven laat zitten. Maar … een nadere kennismaking is op het eerste gezicht niet zo gemakkelijk. De woorden van Johannes zijn in ieder geval niet erg uitnodigend …

Niemand heeft ooit God gezien!

Johannes zegt het.

En Paulus ook. Paulus zegt ergens dat God, de alleen machtige Heer, de Koning der koningen, de Heer der heren, de enige die onsterfelijkheid bezit, een ontoegankelijk licht bewoont. (1 Tim 6,16) En hij voegt er aan toe: ‘Geen mens heeft Hem ooit gezien of kan Hem zien.’

Dat doet me denken aan dat verhaal van de koning en de rabbi.

Een heidense koning vroeg eens aan een rabbi die in zijn land woonde: ‘Laat mij uw God zien, dan zal ik in Hem geloven.’ ‘Goed’, zei de rabbi, ‘morgen om twaalf uur, daar en daar in het open veld.’ De volgende dag waren beiden op de afgesproken plaats. ‘Nou, en …?’ vroeg de koning nieuwsgierig. ‘Voordat ik u God laat zien, moet u eerst even goed in de zon kijken’, antwoordde de rabbi. De koning was verontwaardigd: ‘Wat is dat nu voor een vraag? Dat kan een mens toch niet!’ Waarop de rabbi zei: ‘Wat nu? U wilt God zien, maar voor een klein stukje van zijn majesteit knijpt u uw ogen al dicht!’

(Uit: L.M. Vreugdenhil, Discipelschap, p.11)

Geen mens kan God zien. Daar zijn onze ogen niet voor gebouwd.

Niemand heeft ooit God gezien.

Is dat wel waar, eigenlijk?

Johannes zegt het. Paulus zegt het.

God heeft het zelf ook gezegd.

Tegen Mozes. (Daar gaat het over in vers 17)

Van Mozes vertelt de Bijbel dat hij persoonlijk met God sprak, zoals een mens met een medemens spreekt. En inderdaad, het gaat er heel menselijk aan toe. ‘Laat mij weten wat Uw plannen zijn,’ had Mozes tegen God gezegd, ‘dan leer ik U beter kennen.’ Vervolgens ontvouwt God zijn plannen: ‘Mozes, Ik verzeker je dat ik doe alles wat je vraagt, Ik ben je goed gezind, Ik heb jou toch zelf uitgekozen?’ En zo bespreken ze samen de situatie op een rustige, gemoedelijke manier. Aan het eind van dat goede gesprek, vraagt Mozes aan God: ‘Laat mij toch uw majesteit zien!’ Maar dan doet God tóch niet wat Mozes vraagt: ‘Dat doe ik niet … mijn gezicht zou je niet kunnen zien. Want geen mens kan Mij zien en in leven blijven.’ (Exodus 33, 20)

Geen mens kan Mij zien en in leven blijven …

God heeft een grootheid en een kracht…. te veel voor onze ogen. In het verhaal van Mozes dachten de mensen die God al hoorden spreken, dat ze het al niet zouden overleven. Zo indrukwekkend is God!

Dat is aan de ene kant iets heel moois. Er is een God die in grootheid en kracht alles overstijgt. We hebben niet alleen te maken  met krachten die ons bedreigen. Er is een God die groter is dan alles. Als je nou bij Hem mag horen dan ben je veilig, dan zit je goed, ondanks alle gevaren en problemen. Da’s heel mooi. Maar dat grote van God maakt het tegelijk onmogelijk om hem te zien. Dat is de andere kant van deze medaille.

Er is nog iets anders. God is heilig. Hij heeft een bloedhekel aan alle kwaad. Dat verdraagt hij niet. Ook dat is iets heel moois. Want het belooft wat voor de toekomst. Maar het is nú wel een reden waarom ik nu nog niet oog in oog met hem kan staan. Ik, met mijn gebreken kan in Zijn ogen niet bestaan. Als ik me dat realiseer, dan begrijp ik er iets van waarom God zich niet aan mij laat zien.

Geen mens kan Hem zien en in leven blijven …

‘Maar’, had God er bij Mozes aan toegevoegd, ‘als jij daar nu in die bergkloof gaat staan, dan kom Ik langs. Als Ik langs je ga, zal Ik mijn hand beschermend voor je houden tot ik voorbij ben. Als Ik mijn hand weghaal, zul je Mij van achteren zien.’

Bijzonder hè?

Mozes heeft kennelijk wel  ‘iets’ van God gezien.

De achterkant.

In de Statenvertaling staat: de achterste delen.

Wat zou dat geweest zijn?

Nou, daar wil ik vanmorgen wel iets over zeggen. Maar alleen met het oog op wat ik verder over Johannes 1 wil zeggen, (anders is het niet meer dan een woordspeling). Want in dit kader denk ik dat wat Mozes gezien heeft, het achterste van Gods tong is. Zijn diepste Woord. Het meest oorspronkelijke Woord van God. Een Woord van licht en leven. (Joh 1,4) Dat Woord waar Johannes van zegt: ‘Het Woord is mens geworden!’ (Joh 1,14)

Dat Woord … is mens geworden. Het is Iemand. Het is de enige Zoon van de Vader. Het is Jezus! Het is dat kindje in de kribbe. Zijn komst verandert de hele situatie van de onzichtbaarheid van God: majesteit maakt plaats voor intimiteit, ontoegankelijkheid maakt plaats voor geborgenheid.

Want, weliswaar heeft niemand God gezien … de enige Zoon die aan het hart van de Vader rust, heeft Hem ons doen kennen.

Jezus rust aan het hart van de Vader

Rusten aan iemands hart is geen ‘staande uitdrukking’ in het Nederlands (zoals bijvoorbeeld ‘hangen aan iemands lippen’). Toch is het een prachtige Bijbelse uitdrukking, die ik je wil laten ‘proeven’.

In een oudere vertaling van de Bijbel (van 1951) staat ‘die aan de boezem van de Vader is’. Dat is de reden waarom ik de ‘icoon van Gods Vaderschap’ laat projecteren. Volgens het bijschrift in de Sint Jan in Den Bosch gaat het om de ene God in drie Personen. Je ziet God, de Zoon en de Heilige Geest in de gedaante van een duif. Waar het mij om gaat … er staat op dat bordje dat God zijn Woord tot ons gesproken heeft door de Zoon, ‘die leeft in de boezem van de Vader’.

vaderschapikoon

Johannes gebruikt deze uitdrukking nog een keer. Namelijk aan het eind van Jezus’ leven als Hij voor de laatste keer met Zijn volgelingen eet. In de tijd van Jezus at men aan een lage tafel. Daarbij lagen de mensen op een soort divan aan tafel, met de benen schuin naar achteren, hoofd bij de tafel, steunend met hun elleboog op een kussen. Bij de Paasmaaltijd schrijft Johannes – hij noemt zich dan de discipel die Jezus lief heeft – dat hij aanligt, ‘aan de boezem van Jezus’. (Joh 13,23). Alsof hij wil zeggen: wij zijn letterlijk en figuurlijk boezem-vrienden, want ik lag het aller-dichtste bij.

In een nóg oudere vertaling van de Bijbel (Statenvertaling) staat: ‘die in de schoot van zijn Vader is.’  Dat doet mij meer denken aan een moeder en een kind: het kind dat troost, geborgenheid, gezelligheid zoekt, wordt op schoot genomen. Soms wordt die uitdrukking zelfs gebruikt voor het ongeboren leven.

Welke vertaling  je ook kiest, welk beeld je ook voor je ziet, het trefwoord is intimiteit: moeder en kind, vader en zoon, twee geliefden die tegen elkaar aanliggen: zij met het hoofd op zijn borst, of twee boezemvrienden die samen eten en van hart tot hart met elkaar spreken. Dat is zo vertrouwd.

Zó ligt de Zoon van God aan het hart van God. Hij is Gods geliefde Zoon. Hij is de meest intieme vertrouweling van God. Gods hart kan Hij horen kloppen. Hij hoort daarin de liefde stromen. Hij weet precies wat in Gods hart allemaal omgaat. Hij kent als geen ander de diepste drijfveren van God. Hij merkt Gods hartstochtelijk verlangen. Naar ons mensen. Naar u en naar mij.

Die zelf God is

Er zit nog een anders aspect aan dat moeten we vasthouden als we nadenken over Jezus die aan het hart van zijn Vader rust. Het is belangrijk om te zien dat Johannes niet zegt: ‘die aan het hart van de Vader rustte, die wás aan het hart van de Vader’. Hij gebruikt geen verleden tijd. Maar de tegenwoordige tijd. Het is de eeuwige tegenwoordige tijd van de Zoon die rust aan het hart van de Vader. Dat is een eeuwige werkelijkheid. Die band werd niet verbroken toen Hij naar de aarde kwam.

Jezus werd wat Hij niet was: mens. En Hij bleef wat Hij wel was: God.

Dat zeiden we ook met de geloofsbelijdenis van Nicea. Jezus is ‘God uit God is’, ‘waarachtig God uit waarachtig God’ én ‘Eén van wezen met de Vader’. Dát bedoelt Johannes als hij zegt: ‘De enige Zoon, die zelf God is’. Dát bedoelt Jezus als Hij later zegt: ‘Ik en de Vader zijn Eén!’ (Johannes 10,30)

Kortom, de Vader en de Zoon hebben elkaar in hun hart gesloten. Ze zijn nooit zonder elkaar. Ze zijn onafscheidelijk, in letterlijke hartsverbondenheid.

Zó, onafscheidelijk verbonden met Gods hart, leert de Zoon ons God kennen!

De enige Zoon die aan het hart van de Vader rust, heeft Hem ons doen kennen.

Wie Jezus ziet, ziet zijn Vader (Joh 12,45).

Wie Jezus hoort, hoort de woorden van zijn Vader (Joh 14,24).

Wat Jezus doet, dat zijn de werken van zijn Vader (Joh 10,32).

Geen wonder dat Paulus zegt: Jezus is het Beeld van de onzichtbare God! (Kol 1,15)

Jezus is sprekend zijn Vader.

Op deze manier legt Jezus God uit. Iets wat nog niet zichtbaar is, ingevouwen, wordt uitgelegd, ontvouwd.

Jezus is de uitleg van de Vader.

Jezus exegetiseert zijn Vader.

Wat ik daar zo veelzeggend aan vind, is dat die uitleg begint bij het hart van de Vader.

Het begint bij de liefde.

Het begint bij Gods vaderhart.

Jezus maakt het ons duidelijk wat daar in leeft.

Zijn komst alleen al. ‘Hierin is de liefde van God aan ons geopenbaard, dat God Zijn eniggeboren Zoon in de wereld gezonden heeft, opdat wij zouden leven door Hem..’ (1 Joh 4,9)

Zijn woorden zijn veelzeggend:

‘Ik ben niet gekomen om de wereld te veroordelen, maar om de wereld zalig te maken.’(Joh 12,47)

‘Want de Vader zelf heeft jullie lief, omdat jullie mij liefhebben en geloven dat ik van God gekomen ben!’ (Joh 16:27)

En als je dat hoort, dan denk je: Jezus spreekt namens zijn Vader!

Ik wilde je nader kennis laten maken met God!

Dat leek onmogelijk.

Maar niets is minder waar.

De boodschap van vandaag is: kijk naar Jezus!

We mogen God hélemaal leren kennen, door Jezus!

Hij is sprekend zijn Vader.

Filippus, een discipel van Jezus had dat na drie jaar nog steeds niet door. Op een gegeven moment onderbreekt hij een toespraak van Jezus en zegt: ‘Meester, toon ons de Vader en het is ons genoeg!’ Jezus zei tegen hem: ‘Ben Ik zo’n lange tijd bij u, en kent u Mij niet, Filippus? Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien!’ (Joh 14,8-9a)

Zalig ben je als je zó op het Kerstfeest in de kribbe kijkt!

Amen

4 Comments

Plaats een reactie